(WegWijs november / december 2014, jaargang 68, nr 6)
Als ’t kwaad goede mensen treft is de titel van een boek dat in 1983 in het Nederlands is verschenen. Hoewel het al meer dan dertig jaar oud is, is het thema nog altijd actueel. Dit boek, geschreven door de rabbijn Harold S. Kushner, heeft grote invloed gehad op het denken van veel christenen over het lijden dat hen in deze wereld treft. Kushner brengt de pijnpunten van de belijdenis van Gods voorzienigheid duidelijk in kaart. Dat doet hij aan de hand van het boek Job.
De spanning in het boek Job
De vraagstelling die het hele boek Job beheerst is: Hoe kan God een rechtvaardige Job zo doen lijden?
Het antwoord van zijn vrienden komt uiteindelijk hierop neer: Job heeft niet rechtvaardig geleefd. Anders zou God niet al die ellende over hem hebben gebracht. Job verzet zich tegen hun veroordeling. Daarmee blijft wel de spanning in de lucht. Wat is dán de reden dat God dit Job heeft aangedaan?
Het gaat in het boek Job om de volgende drie stellingen:
a God is almachtig, er gaat niets buiten Hem om;
b God is rechtvaardig en goed;
c Job is een oprechte, rechtvaardige gelovige.
Wanneer alle drie de stellingen juist zijn, lijkt het onmogelijk dat God al die ellende over de godvrezende Job brengt.
De oplossing die de vrienden, ieder op eigen wijze, aandragen is: stelling c klopt niet. In ellenlange betogen wordt dit Job onder de neus gewreven. Hij heeft niet zo vroom geleefd als hij denkt en beweert. Daarom krijgt Hij straf van de almachtige God die rechtvaardig is in zijn oordelen.
Deze redenering komen we de eeuwen door tegen. Bij de lijdende persoon maar ook bij zijn omgeving. In het pastorale gesprek klinkt de vraag: Dominee, waaraan heb ik dit verdiend? En er wordt gezocht naar dingen in eigen leven, die de Heer boos gemaakt kunnen hebben. Job verzet zich tegen hiertegen. Het loopt erop uit dat hij God ter verantwoording roept. |
De oplossing
Een andere mogelijkheid is dat Job wel rechtvaardig is (c) en dat God ook almachtig is (a) maar dat stelling b niet klopt. Met andere woorden: God is niet altijd zo rechtvaardig in zijn handelen met de mensen.
In feite vinden we deze gedachte terug in het begin van Psalm 73. De dichter beklaagt zich erover dat God allerlei ellende in zijn leven brengt, ook al gedraagt hij zich als een godvrezende rechtvaardige. Die klacht staat tegen de achtergrond van de welvaart die de goddelozen om hem heen mogen genieten. Hij vindt het gewoon niet eerlijk van God. Dus stelling b klopt niet.
In de Psalm komt de ik-persoon later wel tot andere gedachten. Hij gaat naar de tempel en bidt tot God. Hij bedenkt welk einde de goddelozen tegemoet gaan in dit leven. Het brengt hem tot inkeer en uiteindelijk vindt hij rust bij de HEER.
De ontdekking van Kushner
Harold Kushner is tot een andere oplossing gekomen. Hij komt in verzet tegen stelling a: het is niet waar dat God almachtig is en alles in de hand heeft. Wie dat gelooft, doet tekort aan de verantwoordelijkheid van de mens. Kushner gaat uit van de speelruimte die een mens in dit leven heeft. God laat de mens de ruimte om mens te zijn. Hij kan dus ook vreselijke dingen doen, zoals het organiseren van de Holocaust.
In Kushners denken heeft het door mensen aangedane lijden ook zin. Je wordt gedwongen na te denken over de vraag: wat gaan we aan dit lijden doen? En het is God die de mensen inspireert tot het bieden van onderlinge hulp in ellende. God zelf veroorzaakt tragedies niet en kan ze ook niet voorkomen.
De positie van Kushner laat zich het beste verduidelijken met een beeld. Een directeur ontslaat personeelsleden. Daaraan kan de personeelschef niks veranderen. Wel kan hij troosten en bemoedigen en helpen om een nieuwe baan te vinden. In het denken van Kushner, en vele anderen, is God niet de directeur maar de personeelschef. Hij kan er ook niks aan doen wanneer iemand op een tragische manier verongelukt. Andere factoren en krachten veroorzaken zo’n ongeval. Het enige wat God kan doen is: troosten en helpen om zin te geven. |
Kushner is een Joodse rabbi. Hij gaat uit van het Oude Testament. Toch worden zijn ideeën over de voorzienigheid van God gedeeld door veel christenen. Aan hun adres moet dan de vraag worden gesteld hoe zij Matteüs 10:29 uitleggen: ‘Wat kosten twee mussen? Zo goed als niets. Maar er valt er niet één dood neer als jullie Vader het niet wil.’ Deze woorden van Jezus zelf laten toch een heel ander beeld zien van de hemelse Vader.
De ‘Kushners volgelingen’ zeggen: Matteüs schrijft hier letterlijk: ‘maar er valt er niet één dood zonder uw Vader’; in de vertaling zijn de woorden de wil van binnengesmokkeld.
Dat lijkt inderdaad zo te zijn; in de Statenvertaling staat: ‘Worden niet twee muschjes om een penningske verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader.’ De ‘volgelingen van Kushner’ leggen deze woorden uit als: De Vader is er altijd bij maar Hij kan niet voorkomen dat er een musje van het dak valt.
Uit het verband blijkt dat Kushner ongelijk heeft. Jezus spreekt over de zorg van de Vader voor alles wat leeft en beweegt. De Vader heeft alle dingen in zijn hand. In Jezus’ woorden hoor je een profetisch woord van Amos doorklinken: ‘Klinkt ooit in een stad de ramshoorn zonder dat haar inwoners bang worden? En geschiedt er ooit onheil in een stad zonder toedoen van de HEER?’ (Am. 3:6)
Dit alles laat zien dat Kushner ongelijk heeft. God is niet de personeelschef, maar de directeur. Hij heeft wel degelijk de leiding in het leven van mens en dier en schepping.
Aantrekkingskracht van Kushners leer
De uitleg van Kushner heeft grote weerklank gekregen in deze tijd. Hij is niet de enige die leert dat God niet in alles de hand heeft. Deze leer heeft, begrijpelijk, een grote aantrekkingskracht. Het betekent namelijk dat je de troost niet hoeft te zoeken bij Hem die heeft toegelaten dat het kwaad in jouw leven kwam. Daarmee is de grote spanning opgelost dat de liefhebbende Vader het kwaad laat begaan. Volgens Kushner is God wel bij je in de ellende. Hij is er om je te vertroosten en verder te helpen, ook om in elke crisis weer nieuwe inspiratie te vinden.
Deze manier van denken werkt enerzijds bevrijdend maar roept anderzijds weer nieuwe vragen op. Wie doet het ons het kwaad dan wel aan? Hebben we in ziekte en ongeluk met het noodlot te maken? Zijn het de mensen die van je leven een hel kunnen maken? Of is het de duivel?
Kortom: wie afscheid neemt van de belijdenis dat de hemelse Vader alles in de hand heeft, valt in de hand van het lot, de duivel en de mensen. Dat is de consequentie van het denken van Kushner. De hemelse Vader kan er ook niks aan doen wanneer jij in de handen van kwade mensen valt.
Zondag 10 Heidelberse Catechismus
Wat leert de kerk over de voorzienigheid van God? Je komt onherroepelijk terecht bij zondag 10 van de HC, een van die bekendste zondagsafdelingen. Niet alleen binnen de kerk maar ook erbuiten.
Maarten ’t Hart heeft vraag en antwoord 27 uit zondag 10 over Gods voorzienigheid volledig afgedrukt in zijn boek Een vlucht regenwulpen. Daarin schrijft hij met afschuw over de woorden van de bezoekende ouderlingen, die zijn vrome, aan keelkanker lijdende moeder voorhouden dat haar ziekte de slaande hand van de HEERE is. Dat is volgens ’t Hart precies wat de leer van de kerk is in zondag 10, waarin staat dat ‘alle dingen’ ons ten deel vallen uit ‘zijn vaderhand’.
Dus heeft die vaderhand voor zuster ’t Hart keelkanker bedacht en ervoor gezorgd dat ze de psalmen niet meer kan zingen. Zo ziet de kerk het vader-zijn van God volgens Maarten ’t Hart.
Is dit de leer van de kerk?
Zondag 10 handhaaft stelling a: God is almachtig. De gelovige belijdt dat niets buiten God omgaat ‘want alle schepselen zijn zo in zijn hand, dat zij zich tegen zijn wil niet roeren of bewegen kunnen.’
Dit betekent niet dat God naar willekeur met dood en verderf smijt. Maarten ’t Hart maakt een karikatuur van Gods voorzienigheid. Je mag uit zondag 10 niet aflezen dat alles wat er in ons leven gebeurt de wil van God is. Dat brengt ons bij onze eigen verantwoordelijkheid.
Gods voorzienigheid en onze verantwoordelijkheid
Het gebeurt regelmatig dat iemand dronken achter het stuur kruipt en zich vervolgens te pletter rijdt tegen een boom. Als ik dan lees in de overlijdensadvertentie dat de HERE hem in zijn ondoorgrondelijke wijsheid tot Zich heeft genomen, denk ik: hier ontbreekt nog iets. Namelijk de eigen verantwoordelijkheid.
Ik weet dat wij nooit in staat zullen zijn de verhouding tussen Gods leiding in het leven en onze eigen verantwoordelijkheid precies in kaart te brengen. Dat is echter geen reden om die spanning op te heffen door een streep te zetten door Gods voorzienigheid (dualisme – Van de Beek, Waarom, p. 10-11) of door de verantwoordelijkheid van de mens (monisme).
Bij de catechisatie gebruik ik graag het volgende voorbeeld: Vraag: Weet de Heer of jij straks veilig met je brommer thuiskomt of dat je in het ziekenhuis belandt? Antwoord: Ja. Vraag: Kun je daaraan iets veranderen? Antwoord: Nee. Ga dan maar geblinddoekt op de brommer naar huis, want als God het wil kom je daar toch wel veilig aan. Iedereen voelt wel aan dat het zo niet werkt. En het is een duidelijk voorbeeld om aan te geven dat Gods leiding in dit leven onze eigen verantwoordelijkheid niet uitsluit. Daarom mag er in ons leven geen plaats zijn voor fatalisme in de zin van ’t komt zoals het komt. |
Waar komt het kwaad vandaan?
Hoe is het mogelijk dat je kanker krijgt wanneer je altijd gezond hebt geleefd. Dat gaat toch buiten de eigen verantwoordelijkheid om! Komt die ziekte uit de hand van God?
De woorden ‘niet bij toeval, maar uit zijn vaderhand ons ten deel vallen’ in zondag 10 kunnen een misverstand oproepen. Het lijkt dat het kwaad door God wordt ‘gemaakt’ of ‘bedacht’ en vervolgens iemand wordt aangedaan. Maar dat is onjuist.
Het is één van de grote verschillen tussen islam en christendom. De islam leert dat Allah het kwaad schept; dat leert het christendom niet over God.
Soms lijkt het er wel op: ‘Ik ben de HEER, er is geen ander die het licht vormt en het donker schept, die vrede maakt en onheil schept’ (Jes. 45:6-7).
‘En geschiedt er ooit onheil in een stad zonder toedoen van de HEER?’ (Am. 3:6)
Lees je deze teksten in hun verband, dan wordt wel duidelijk dat ze zeggen dat God de gevolgen bewerkt van de zonden die mensen doen. God is niet de bron of de schepper van het kwaad. ‘God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis’ (1 Joh. 1:5).
De vraag waar het kwaad vandaan komt, blijft voor ons een onbeantwoorde vraag. We weten het niet. Wél weten we dat wij mensen het kwaad in de wereld hebben gebracht door te luisteren naar de duivel. Als puntje bij paaltje komt, moeten we erkennen dat onze zonde de oorzaak is van alle ellende in wereld. En wanneer God niet genadig had ingegrepen, was het hier nu al een hel geweest.
Voor Gods vaderhanden gebruik ik graag het beeld van twee sluisdeuren die de grote stroom van ellende tegenhouden en reguleren. Dat beeld is ingegeven door de bekende woorden: Hij neemt ons tot zijn kinderen en erfgenamen aan en zal ons daarom van al het goede voorzien en al het kwade van ons weren of voor ons doen meewerken ten goede (formulier om de kinderen te dopen). |
Meewerken ten goede
Omdat er zo veel dingen zijn waarvan we maar moeilijk kunnen aannemen dat ze voor ons ‘meewerken ten goede’, moet je dan voor je troost gaan tot Hem van wie je weet dat Hij de moeite in je leven heeft toegelaten?
Velen hebben daarom, met Kushner, afgerekend met de belijdenis dat alles in ons leven uit Gods vaderhand komt. Voor hen is God niet meer almachtig.
Maar dit klopt niet met wat de Bijbel ons leert over wie God is. Ook is het geen oplossing. Moet je dan leven in de overtuiging dat je weg wordt bepaald door het lot, de mensen of het kwaad?
Blijft de vraag over: hoe kun je dan toch troost vinden bij Hem die heeft toegelaten dat er moeite in je leven kwam?
Ik noem twee bijbelteksten:
1 ‘Want de HEER straft wie hij liefheeft, zoals een vader die houdt van zijn zoon’ (Spr. 3:12).
2 ‘En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede’ (Rom. 8:28).
Deze woorden uit de Schrift vormen de basis voor de woorden uit het formulier voor de doop: ‘en zal ons daarom van al het goede voorzien en al het kwade van ons weren of voor ons doen meewerken ten goede.’
Alleen vanuit dit geloof is het mogelijk om in tijden van droefheid in gebed tot de hemelse Vader te gaan. Met alle spanning die daarmee gepaard gaat. Niet voor niets horen we Gods kinderen voortdurend ‘waarom’ roepen tot God. Tegelijk zeggen ze wel: ‘mijn God’.
De spanning in het lijden van Gods kinderen is in feite samengevat in dat ene woord van onze Heiland: ‘Mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’
Voldoende
Mijn slotconclusie is dat wij voor onze gedachten over God en het lijden bij Jezus Christus moeten zijn. Door en in Hem leren wij onze God kennen in al zijn almacht, goedheid en rechtvaardigheid.
Jezus heeft de zijnen liefgehad tot het einde. Hij is trouw geweest tot in de dood. Hij is de genadevolle, die voor zijn discipelen de vrije aftocht bedong (Joh. 18:8) en de weg van de gevangenschap is gegaan. Hij heeft zich laten kruisigen op Golgota.
Daarin ligt onze troost, ook al hebben wij nu nog geen antwoord op al onze vragen. God heeft ons niet alles geopenbaard over zijn leiding in ons leven. Wel heeft Christus ons de volle raad van God over onze verlossing geopenbaard. En dat is voldoende.