
De meeste mensen deugen
Een nieuwe geschiedenis van de mens
Recensie (WegWijs november/december 2022, jaargang 76, nr. 6)
‘Geneigd tot alle kwaad’ of deugen we wel?
Heeft het zin om een boek dat bijna drie jaar geleden verscheen nog te bespreken?
Alleen als het blijvende waarde heeft of als de boodschap nog steeds actueel is. Of misschien zelfs nog wel sterker in de aandacht staat: hoe kon er nu in ons vredige werelddeel weer een oorlog uitbreken? Heeft dit boek er iets over te zeggen?
Wat zou er gebeuren als een groep jongens schipbreuk lijdt en aanspoelt op een onbewoond eiland en moet zien te overleven? Zouden ze zich redden? Gaan ze samenwerken of loopt het uit op ruzie, of nog erger? Misschien komt hun ware aard wel boven en gaan ze alleen voor zichzelf. In de catechismus leren we al dat we van nature geneigd zijn God en onze naaste te haten. Onbekwaam tot enig goed.
Journalist en historicus Rutger Bregman leerde, als zoon van een dominee, al vroeg dat het slechte in de mens zit. Maar hij is zich gaan afvragen of dat wel klopt. Hij onderneemt een zoektocht langs honderden onderzoeken en experimenten en ervaringsverhalen en hij komt, kort gezegd, tot de conclusie dat ‘de meeste mensen deugen’!
Op een meeslepende manier weet hij de lezer mee te nemen naar verre uithoeken van onze wereld en geheime experimenteerkelders van universiteiten waar psychologen groepsprocessen bestuderen en hij vertelt het allemaal zo alsof hij er zelf bij was. De sociale psychologie onderzoekt wat er gebeurt als je in een kleuterklas de helft van de kinderen een blauw petje op zet en de andere helft een rood petje; en wat gevangenen doen als zij de rol van bewakers mogen overnemen; en hoe het met de financiën van een stad gaat als je de burgers zelf laat bepalen hoe de begroting eruit moet komen te zien; enzovoort. Eindeloos veel onderzoeken die allemaal bewijzen dat de mens uit zichzelf echt niet altijd het beste voor zichzelf kiest en de ander maar laat stikken. Integendeel!
Bregman schrijft vlot – met mooie cliffhangers aan het eind van de hoofdstukken – en hij gebruikt talloze voorbeelden, wat misschien een beetje Amerikaans aandoet. Bij het lezen kan je ook het gevoel bekruipen dat hij de resultaten van onderzoeken die niet zo in zijn betoog passen wel erg hard onderuit probeert te halen. Daar tegenover staan wel prachtige voorbeelden van goedwillende, vriendelijke en behulpzame burgers die niet pesten, niet stelen of moorden, of zelfs daarvan afzien als je ze met vriendelijkheid bejegent. Opvallend is ook dat de schrijver erg vaak benadrukt dat we in de tijd van de jagers en verzamelaars, dus zonder vaste woonplaats en zonder landbouw, het beste met elkaar omgingen. Nomaden kenden geen oorlog, hadden veel sociale contacten, hun kinderen speelden vreedzaam met elkaar. Kijk, zo is de mens dus van nature.
Intussen blijft bij christelijke lezers steeds de vraag knagen of we het echt zo aan het verkeerde eind hebben als we benadrukken dat we ‘in zonde ontvangen en geboren zijn’, en ‘onbekwaam tot iets goeds en geneigd tot alle kwaad’. Bregman zegt zelfs ergens dat de idee dat we geboren zondaars zijn ook wel eens als een zelfvervullende profetie kan werken: zie je wel, je brengt er ook niks van terecht… ‘Sommige dingen kunnen waar worden, als we er maar in geloven’.
We kunnen zo’n boek gemakkelijk terzijde leggen als we op grond van de titel al denken dat de inhoud niet klopt. Ik denk dat we onszelf tekortdoen. Als we de vragen van anderen kennen en serieus nemen, worden onze antwoorden misschien juist wel sterker.
Martinus Bos