• Over ons
    • Wie zijn wij / missie / visie
    • Jaarverslagen
    • Bestuur
    • Partners
    • Privacy | AVG
  • Voor jou
    • Bijbelstudieuitgaven
    • Bijbelstudie / Webapp
    • Bijbelcursus
    • Bijbelstudielinks
    • Blogs
    • Boekrecensies
    • Emmaüs
    • Gemeenteschetsen
    • Leerhuis (ingezonden materiaal)
      • Leerhuis materiaal van GKv-Delft
    • Meditatieseries
    • Nieuwsbrief
    • WegWijs
  • Wegwijs
    • Info & archief
    • Huidige jaargang
    • Abonnement WegWijs
    • Cadeau-abonnement
    • Bestel losse nummers
  • Webshop
  • Activiteiten
    • Ontmoetingsdag
  • Contact
  •  
  • Over ons
    • Wie zijn wij / missie / visie
    • Jaarverslagen
    • Bestuur
    • Partners
    • Privacy | AVG
  • Voor jou
    • Bijbelstudieuitgaven
    • Bijbelstudie / Webapp
    • Bijbelcursus
    • Bijbelstudielinks
    • Blogs
    • Boekrecensies
    • Emmaüs
    • Gemeenteschetsen
    • Leerhuis (ingezonden materiaal)
      • Leerhuis materiaal van GKv-Delft
    • Meditatieseries
    • Nieuwsbrief
    • WegWijs
  • Wegwijs
    • Info & archief
    • Huidige jaargang
    • Abonnement WegWijs
    • Cadeau-abonnement
    • Bestel losse nummers
  • Webshop
  • Activiteiten
    • Ontmoetingsdag
  • Contact
  •  
Leerhuis

De Nederlandse Geloofsbelijdenis, achterhaald of actueel?

By Gbb Webmaster  Published On 3 oktober 2014

In de NGB laat Guido de Brès zien wat de gereformeerde leer inhoudt. Hierin wijst hij zowel het rooms-katholicisme af, als ook het doperse denken. Om de inhoud van de NGB beter te begrijpen is het belangrijk te weten waarom hij zich tegen beide heeft gekeerd.

(WegWijs september / oktober 2014, jaargang 68, nr 5)

Confessio Belgica

De Reformatie van Luther en Calvijn had ook grote invloed op het leven binnen de rooms–katholieke kerk. Het bracht Rome ertoe kritisch naar zichzelf te kijken: misstanden werden aan de kaak gesteld en verbeteringen aangebracht.
Tegelijk ging Rome over totde tegenaanval: de Contra-Reformatie. Deze was erop gericht terrein terug te winnen op het protestantisme. Een geducht wapen vormde de orde van de Jezuïeten, in 1540 opgericht op initiatief van Ignatius de Layola. Ze speurden naar zwakke punten in leer en leven van de protestanten, en werden daarbij op hun wenken bediend door de Boerenopstand in Duitsland in 1525.

Luther steunde de bezwaren van de Duitse boeren tegen het optreden van de overheid. De 12 artikelen van Zwaben zijn vooral gericht tegen sociale misstanden. Deze opstand stond onder leiding van Luthers voormalige vriend Thomas Münzer. Deze predikant te Wittenberg was onder invloed gekomen van de ‘Zwickauer profeten’ en had zich van lieverlee ontwikkeld tot een dweperige wederdoper. Hij had geen boodschap meer aan het gezag van de wereldlijke overheid. Dat leidde tot de breuk met Luther die vasthield aan wat God over de overheid leert in Romeinen 13.

 

Men kan zich voorstellen hoe de roomse geestelijkheid reageerde op de Boerenopstand en Luthers sympathie ervoor. ‘Dat komt ervan wanneer je breekt met de moederkerk’ ‒ zo zou je de reactie van Rome kunnen samenvatten. ‘Nu zie je waar de ideeën van de afvallige monnik Luther toe leiden: anarchie en revolutie.’

Tegen deze achtergrond schrijft Guido de Brès de Confessio Belgica, uit pure nood. Zo is het ook duidelijk waarom De Brès de gereformeerde leer verdedigt op twee fronten. Hij laat zien dat hij zich niet alleen verzet tegen de leer van Rome, maar net zo goed tegen de leer van de wederdopers. Dat maakt dit geschrift actueel voor deze tijd waarin het doperse denken weer in opmars is.

De actualiteit van de NGB

Wanneer je catechisanten vraagt rooms-katholieke dwalingen te noemen, is het meestal: de aflaten, de verandering van brood en wijn in het vlees en bloed van Christus en de positie van de paus.
Stel je diezelfde vraag over de wederdopers, dan blijft het pijnlijk stil. Op z’n best wordt de volwassendoop genoemd, maar vrijwel niemand kent de achtergrond.

Deze eenzijdigheid is voor een deel te wijten aan de Heidelbergse Catechismus. Daarin wordt zeer uitgebreid aandacht gegeven aan rooms-katholieke dwalingen. De leer van de wederdopers wordt echter minder grondig besproken. Hoewel aan de kinderdoop in vraag en antwoord 74 zeker aandacht wordt besteed aan het doperse denken.

 

De onderdelen in de NGB die speciaal gericht zijn tegen de wederdopers zijn:

  • artikel 18 – De mensenwording van Gods Zoon;
  • artikel 34 – De heilige doop;
  • artikel 36 – De taak van de overheid.

Kenmerkend voor het doperse denken is dat dopersen van mening zijn dat de bron van kennis voor de gelovigen niet in de eerste plaats Gods Woord is. Voor hen gaat het ‘inwendig licht’ daar bovenuit. Met de uitdrukking ‘inwendig licht’ wordt gedoeld op de woorden die de heilige Geest de gelovige mens rechtstreeks ingeeft.

Wat moeten we ons daarbij in de praktijk voorstellen?
Mij is altijd het voorbeeld bijgebleven uit een boek waarin het volgende wordt beschreven:
In de gemeente van een beginnende predikant was een zeer vrome vrouw, die op een gegeven moment wegbleef uit de kerkdiensten. Als hij haar vraagt waarom ze geen gehoor geeft aan de oproep uit Hebreeën om de onderlinge bijeenkomsten niet te verzuimen antwoord ze: ‘Dominee, de Geest heeft mij gezegd dat ik dat niet meer nodig heb!’ Voor haar is de Bijbel slechts ‘een dooie letter’. Zij leeft vanuit de levende Geest.
Voor deze doperse christenen is de Bijbel een ‘bij-bel’ geworden.
Tot op de dag van vandaag kun je in deze kringen preken beluisteren waarin de prediker zegt: ‘Ik heb een openbaring gehad, willen jullie deze ook horen?’ En dan vertelt hij welke inzichten de Geest hem heeft gegeven.

 

Deze ideeën kom je ook in andere variaties wel tegen. Zo kan iemand zeggen: ‘De Heer heeft mij op het hart gelegd dat ik dit huis moet kopen.’ En wie ben jij dan om te zeggen dat je zo’n huis wel erg luxe vindt.
Denk niet dat dit een poging is om deze manier van denken belachelijk te maken. De bedoeling is te laten zien dat het gevaar levensgroot aanwezig is om eigen ideeën en verlangens met goddelijke autoriteit door te drukken.

De artikelen 2 en 3 van de NGB verzetten zich tegen deze doperse leer van het ‘inwendig licht’.
De verwijzing naar een belijdenisgeschrift zal bij doperse kerkgemeenschappen geen enkel effect hebben, zij zijn wars van belijdenisgeschriften. Die zouden belemmerend zijn voor de vrije werking van de Geest in het leven van de gemeente.
Artikel 2 van de NGB noemt de twee middelen waardoor wij God kunnen kennen: de schepping en het goddelijke Woord. In artikel 5 wordt van de Bijbel gezegd: ‘Wij ontvangen al deze boeken, en deze alleen, als heilig en canoniek, om ons geloof daarnaar te richten, daarop te gronden en daarmee te bevestigen.’
Het gaat hier dus om het verkrijgen van kennis aangaande God en zijn werk met de Bijbel als basis (en niet de bijkomende bonus). Daarmee wordt niet een ‘boekgeloof’ geleerd. Dat zou het geval zijn wanneer je je geloofsvertrouwen zou baseren op de Bijbel. Ons geloofsvertrouwen is gebaseerd op Jezus Christus. Om Hem te leren kennen zullen we toch zijn Woord moet kennen.

Waar zit de zonde?

Kenmerkend voor het doperse denken is de manier waarop er een tegenstelling gemaakt wordt tussen ‘vleselijk’ en ‘geestelijk’. Uit de Bijbel kennen we ‘vleselijk’ leven als een leven dat zich laat leiden door de zonde, tegenover ‘geestelijk’ leven als een leven waarin Christus het door zijn Geest voor het zeggen heeft gekregen, ook al is de zonde nog aanwezig.

De wederdopers hebben hiervan de tegenstelling tussen ‘stoffelijk’ en ‘niet stoffelijk’ gemaakt. Volgens hen zit de zonde in de materie. En dus ook in het lichaam. De Heer Jezus zou ook niet een echt menselijk lichaam hebben ontvangen uit Maria. De Zoon van God is via Maria in deze wereld gekomen, zoals water door een regenpijp. Het water neemt van die regenpijp helemaal niks mee.

De zonde zit echter niet in de materie, het lichaam, maar in het hart van een mens. Daarom kon de Zoon van God de menselijke natuur aannemen en toch vrij blijven van de zonde.
Artikel 18 NGB spreekt als volgt over ‘De menswording van Gods Zoon’: ‘Tegenover de ketterij van de wederdopers, die ontkennen dat Christus van zijn moeder de menselijke natuur aangenomen heeft, belijden wij daarom dat Hij deel gekregen heeft aan het vlees en bloed van Gods kinderen (Heb. 2:14)’.

Een van de consequenties van dit doperse denken is dat de gelovigen zich verre moeten houden van de overheid en dus ook van het leger. Dat zijn echt aardse, ongeestelijke structuren. Dus: geen eed zweren wanneer de overheid dat vraagt. Dan verbind je namelijk de naam van God aan een aardse aangelegenheid als de rechtspraak.

 

De on-bijbelse tegenstelling tussen ‘vleselijk’ en ‘geestelijk’ heeft allerlei gevolgen gehad. Meestal leidde het tot wereldmijding (o.a. de Amish).
Dit denken komen we nog steeds tegen in allerlei (vaak gematigde) baptistische en evangelische stromingen. We herkennen het in de tegenstelling die gemaakt wordt tussen het oude verbond (‘vleselijk’) en het nieuwe verbond (‘geestelijk’). Met als directe consequentie dat de doop niet in de plaats van de besnijdenis is gekomen. Vandaar de keuze voor de volwassendoop.

De tegenstelling ‘vleselijk-geestelijk’ dringt ook door in gereformeerd spraakgebruik.
Als gezegd wordt dat een kerkenraad ‘geestelijk’ leiding moet geven, is dat juist wanneer daarmee wordt aangegeven dat de kerkenraadsleden zich bij hun werk door de Geest moeten laten leiden. Meestal wordt echter bedoeld dat ze zich niet moeten bezighouden met kerktijden, kerkgrenzen, instructies voor commissies enzovoort. Er wordt dus gesuggereerd dat zorgen voor goede orde in de gemeente niet voluit geestelijk werk is. Ik denk dat velen onder ons niet beseffen dat door dit taalgebruik een stukje dopers denken in huis wordt gehaald!

Kinderdoop?

Tegen deze achtergrond wordt duidelijk waarom wederdopers van mening zijn dat de doop niet in de plaats van de besnijdenis is gekomen. Zij zien het oude verbond meer als een ‘vleselijk’ verbond. Joodse jongetjes werden op de achtste dag besneden. Hun eigen keuze kwam daarbij niet aan de orde. Ze werden besneden omdat ze Israëliet waren.
Zo is dat niet in het nieuwe verbond. Dat is een geestelijk verbond. Om daarin te kunnen delen moet je zelf de keuze maken. De consequentie is dat de doop er alleen is voor volwassenen. De wederdopers gingen hierbij zover dat zij de kinderdoop ongeldig verklaarden en zich opnieuw lieten dopen. Vandaar de aanduiding wederdopers.

Vragen rond kinderdoop en volwassendoop zijn weer volop actueel geworden.
Daarbij wordt vaak een veel te simpele voorstelling van zaken gegeven. Zo van: het maakt toch niet zoveel uit op welke leeftijd een mens wordt gedoopt! Het verschil tussen zuigelingendopers en volwassendopers is toch wel te overbruggen?
Dat is waar als het alleen zou gaan over het tijdstip van de doop. Er zijn volwassendopers die verder volkomen bijbels denken, maar hierin met ons verschillen enkel vanwege hun afkeer van de volkskerk waarin alles werd gedoopt wat in de kerk werd gebracht.

 

De keuze voor de volwassendoop komt dus meestal voort uit andere manier van denken over het verbond. Er wordt een tegenstelling gemaakt tussen het oude en het nieuwe verbond. In het oude verbond zouden de gelovigen en hun kinderen min of meer automatisch zalig worden; zo niet in het nieuwe verbond. Daar wordt van ieder afzonderlijk de goede keuze verwacht. En die kan een zuigeling niet maken. Vandaar dat zo’n kind wel aan de Heer kan worden opgedragen maar er pas echt bij hoort wanneer het zelf een keuze heeft gemaakt.

Tegen deze doperse dwaalleer spreekt Guido de Brès zich uit in artikel 34 uit de NGB: ‘De doop mag niet herhaald worden, want wij kunnen ook niet tweemaal geboren worden. De doop immers is niet alleen van waarde voor ons wanneer wij hem ontvangen en het water op ons is, maar gedurende ons hele leven.
Daarom verwerpen wij de dwaling van de wederdopers, die niet tevreden zijn met de eens ontvangen doop en die bovendien de doop van de kleine kinderen der gelovigen veroordelen.’

De ongebondenheid van de mensen moet worden bedwongen

Eerder is al iets verteld over de doperse overtuiging dat de zonde in de dingen en de structuren van deze geschapen wereld zelf zit. Met als gevolg dat een oprechte gelovige zich zoveel mogelijk wil onttrekken aan deze wereld. En zich dus ook verre houdt van de overheid en het leger.

Hierop reageert artikel 36 van de NGB. Duidelijk is dat Guido de Brès het extreme doperdom van zijn tijd voor ogen had: ‘Op dit punt wijzen wij de wederdopers en andere oproerige mensen af en in het algemeen allen die overheid en gezag verwerpen, de rechtsorde omver willen werpen door het invoeren van gemeenschap der goederen, en die de goede zeden die God onder de mensen heeft ingesteld, verstoren.’


God begint klein
Vorige
God en het kwaad
Volgende

© Copyright 2022 Steunpunt Bijbelstudie