(WegWijs november / december 2015, jaargang 69, nr. 6)
Op de Nationale Synode van Dordrecht (1618 en 1619) stond de bespreking van de leer van de Arminianen (de mens heeft een vrije wil om het goede te kunnen doen) centraal.
Deze leer, door de Arminianen (of Remonstranten) in een Remonstrantie onder woorden gebracht in vijf hoofdstukken of artikelen, werd afgewezen.
Die afwijzing is schriftelijk vastgelegd in de Dordtse Leerregels (DL) of de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten. Ze volgen namelijk de indeling van de Remonstrantie.
Om de inhoud van de DL goed te kunnen begrijpen, moeten we eerst stil staan bij de uitdrukking ‘de vrije wil’. Dat is wat anders dan een ‘eigen wil’.
Ik wil graag suiker in mijn koffie. Die eigen wil brengt mij tot bepaalde keuzes. Zijn dat altijd goede keuzes? Ik weet als christen wel beter. Door de zonde ben ik niet meer in staat volmaakt goede keuzes te maken.
Pelagius, met in zijn kielzog vele anderen, dacht daar anders over. Hij wilde niets weten van de erfzonde. Een mens komt ‘blanco’ in de wereld. (Opmerkelijk is dat ook moslims dit leren.)
In dat spoor meenden ook de Remonstranten dat een mens van nature goede keuzes kan maken. Als hij zich maar niet laat beïnvloeden door allerlei verkeerde voorbeelden in zijn omgeving.
Augustinus verwierp deze opvatting. De mens is van nature zondig. De erfzonde maakt het hem onmogelijk om het goede te kiezen. Hij ontkent dus dat een mens een vrije wil heeft. Wel een eigen wil die direct samenhangt met de eigen verantwoordelijkheid.
Kan een mens dan helemaal niets meer doen wat goed is in de ogen van God?
Ja, tenzij de mens door de Geest van God wordt wedergeboren (zie vr./antw. 8 HC). Dan is er weer een begin van gehoorzaamheid.
Hoe kwam Pelagius bij zijn leer?
Hij merkte in de praktijk dat de gemeenteleden geen gehoor gaven aan zijn oproep om een christelijk leven te leiden. Dat deden ze onder verwijzing naar hun eigen zondigheid, zoals Augustinus hen had ingeprent. Ze verschuilden zich achter die zondige aard.
Om de mensen die wind uit de zeilen te nemen, kwam Pelagius tot de vrije wil ten goede.
Hoe goed ook bedoeld – Pelagius zette zijn gemeenteleden toch op het verkeerde spoor. Hij had die hardleerse gemeenteleden moeten wijzen op de brief van Jakobus waarin staat dat het geloof zonder werken dood is. Dat het alleen dankzij de vernieuwende werking van de Geest toch weer mogelijk is goede werken te doen.
Het gaat in de DL ook over de leer van de verkiezing en de verwerping. Wat is het verband met de leer van de ‘vrije wil ‘die door de Dordtse Synode is afgewezen?
Kort maar krachtig gezegd: De Remonstranten leerden dat een mens zelf moet besluiten om te geloven in de beloften van God die hem worden aangeboden.
En God kiest de mensen uit van wie Hij tevoren wist dat zij de goede keuze zouden maken. Hier gaat het geloof van de mens vooraf aan de verkiezing door God.
Hiertegen verzetten de gereformeerden zich met beroep op de Schriften: niet het geloof gaat vooraf aan de verkiezing, maar de verkiezing gaat vooraf aan het geloof. Wanneer God een mens verkiest, dan komt deze mens tot geloof.
Zie Efeziërs 2, 8:
Door zijn genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof.
Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan.
Want hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God mogelijk heeft gemaakt.
Hier gaat het om in de Dordtse Leerregels. Ook wanneer het gaat om de Volharding van de heiligen.
De Remonstranten leerden dat een mens zelf de goede keuze van het geloof kan maken, maar dat hij vervolgens ook weer kan besluiten tot het ongeloof.
Ook daarvan zeggen onze geestelijke vaders: dat is onjuist. Wie eenmaal het ware geloof heeft ontvangen, zal niet meer tot afval van het geloof komen.
Wie oprecht gelooft, wil dat ook niet meer. Zijn wil is vernieuwd.
De leer van de uitverkiezing heeft heel veel moeite gegeven in de loop van de eeuwen. Vooral aan de gereformeerden uit de hoek van de Nadere Reformatie bracht deze leer veel onzekerheid.
Zij redeneren vanuit de verkiezing en de verwerping en vragen zich vertwijfeld af of ze wel uitverkoren zijn. Ze gaan naar zichzelf kijken om te zien of ze wel gelovig genoeg zijn en hebben daartoe een complete schaalverdeling ontwikkeld tussen ongeloof en waar geloof. Zo komt het dat maar een enkeling de vrijmoedigheid heeft om te zeggen dat hij uitverkozen is.
Deze manier van redeneren brengt veel verdriet en angst met zich mee en dat is nu net niet de bedoeling .
In feite gaat het enkel en alleen om het antwoord op de vraag:
Hoe is het mogelijk dat ik de hemelse Vader mag kennen door de Heer Jezus Christus?
Waarom mag ik de hemelse Vader zo kennen en mijn buurman niet?
En het antwoord op die vraag luidt:
Dat is Gods verkiezende genade!
Ik heb het niet verdiend maar gekregen.
Hierom draait het uiteindelijk in de DL. Wanneer je dit vasthoudt, kun je zeggen dat al ons spreken over onze verkiezing is tot eer van God, tot glorie van zijn naam.
Wat Hij ons heeft geopenbaard, is niet bedoeld als antwoord op allerhande vragen.
We moeten niet proberen Gods Raad te doorgronden. De verborgen dingen zijn van Hem.
INHOUD VAN DE DORDSE LEERREGELS
I. De goddelijke uitverkiezing en verwerping
Remonstranten: Verkiezing op grond van vooruitgezien geloof
Gereformeerden: Verkiezing op grond van Gods welbehagen
Zie Ef. 1, 4:
In Christus immers heeft God, voordat de wereld gegrondvest werd, ons vol liefde uitgekozen om voor hem heilig en zuiver te zijn, en hij heeft ons naar zijn wil en verlangen voorbestemd om in Christus Jezus zijn kinderen te worden.
Het valt op dat de DL het uitgangspunt neemt in de verdorvenheid van alle mensen. God zou geen mens onrecht hebben gedaan door allen in de eeuwige dood te laten. Het is zijn liefde dat Hij toch mensen kiest om uit de greep van zonde en dood te worden gered.
Deze verkiezing tot geloof en leven heeft direct tot gevolg dat de niet-verkozenen blijven liggen in de zonde. Art. 16 NGB: ‘doordat Hij de anderen laat in hun val en verderf’
De DL spreken over het besluit van verkiezing en verwerping (I, 6).
II. De dood van Christus en onze verlossing daardoor
Remonstranten: Verzoening door Christus voor alle mensen
Gereformeerden: Verzoening door Christus alleen voor de uitverkorenen
De Remonstranten leerden en leren dat de verzoening door Christus aan alle mensen wordt aangeboden. Het is de verantwoordelijkheid van de mens om de aangeboden verzoening ook aan te nemen. Het hangt van jou af of je die verzoening aanvaardt en toeëigent door het geloof. Je kunt het aanvaarden omdat je een ‘vrije wil’ hebt.
Deze leer wordt breed gedragen door veel evangelischen en leden van de Pinksterbeweging.
Gemakkelijk wordt gezegd dat we heel dicht bij de evangelischen en de gelovigen uit de Pinksterbeweging staan omdat we toch ‘dezelfde Christus liefhebben’. Maar je mag niet verdoezelen dat er ook grote verschillen zijn. Die zijn er niet alleen wanneer we spreken over de doop en de gaven van de Geest. Ze zijn er ook op het punt van de leer van de verkiezing en daarmee samenhangend de kijk op de verantwoordelijkheid van de mens.
III/IV. De verdorvenheid van de mens en zijn bekering tot God
Remonstranten: Vrije wil ten goede
Gereformeerden: Verdorven wil ten kwade
Deze hoofdstukken vormen de kern van de bestrijding van de leer van de Remonstranten.
Is de zonde (zondeval) dan opgenomen in Gods raadsbesluit?
Er is onderscheid tussen het infralapsarisme en het supralapsarisme. Deze Latijnse namen staan voor een verschil in denken onder de gereformeerden over de plaats van de zondeval in de geschiedenis.
Het supralapsarisme gaat uit van de vraag:
Hoe komt God het meest tot zijn eer?
Antwoord:
Doordat Hij mensen redt uit de greep van de zonde.
En om de mens uit de greep van de zonde te kunnen redden, moet de mens eerst in zonde vallen.
Dus is er een zondeval nodig….etc..
Volgens de supralapsaristen was de zonde (zondeval) bewust opgenomen in Gods raadsbesluit, waardoor haast de verdenking wordt gewekt dat God de zonde heeft ‘bedacht’ voor zijn plan.
Dit ging en gaat veel gereformeerden toch te ver.
Het zijn de infralapsaristen die in hun denken gewoon beginnen bij Gods volmaakte schepping, die wordt geconfronteerd met de zonde. Na de zondeval komt God met de moederbelofte….etc..
Hier heeft Gods raadsbesluit een veel kleinere plaats. Ook is er geen reden om te geloven dat de zonde in Gods raadsbesluit is opgenomen.
Terecht heeft de Dordtse Synode niet uitdrukkelijk voor één van beide partijen gekozen.
Het ontstaan van de zonde is onverklaarbaar. Maar nadrukkelijk wordt in het slotwoord van de DL de gedachte afgewezen dat God de auteur van de zonde is.
Wel zien we dat God de zonde gebruikt om zijn plannen te verwerkelijken. Denk aan de verharding van de Egyptische farao. De zonde gaat wel in tegen Gods wil maar niet om buiten Gods wil (Augustinus).
Wanneer we zien dat God ook de zonde van mensen gebruikt om zijn plannen te verwezenlijken, dan kunnen we niet anders dan concluderen dat God ‘ook de zondeval en alle zonden in zijn raadsplan heeft opgenomen’ (Dr. Arntzen)
V. De volharding van de heiligen.
Remonstranten: Afval van de heiligen.
Gereformeerden: Volharding van de heiligen
Wanneer je gelooft dat een mens zelf de vrije keus heeft om tot geloof te komen, dan is de logische consequentie dat je ook kunt besluiten afscheid te nemen van het geloof.
De gereformeerden verzetten zich daartegen: Wanneer God je heeft verkozen en het geloof heeft geschonken, is het onmogelijk dat geloof te verliezen.
Een paar voorbeelden:
Hoe zit het dan met die man of vrouw die uit volle overtuiging belijdenis van het geloof heeft afgelegd en later toch helemaal van de Heer vervreemd raakt?
Dit vijfde hoofdstuk is niet opgesteld om dergelijke vragen te beantwoorden, maar wil alleen maar antwoord geven op de vraag of ik als gelovige bang moet zijn het geloof te verliezen wanneer er allerlei moeiten op mijn weg komen.
Denk aan de situatie van vervolging: Is het dan mogelijk staande te blijven? Ja, zegt de HEER: Ik heb je uitgekozen en Ik laat niet toe dat iemand jou uit mijn hand weg rooft.
En Hebr. 6, 4 – 6 dan? Vertaling van de NBV:
Want wie ooit door het licht beschenen is, geproefd heeft van de hemelse gave en deel gekregen heeft aan de heilige Geest, wie het weldadige woord van God en de kracht van de komende wereld ervaren heeft en vervolgens afvallig is geworden, kan onmogelijk een tweede maal worden bekeerd, omdat zo iemand voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigt en aan bespotting blootstelt.
Hier wordt toch geschreven dat het wel mogelijk is dat een bekeerde afvallig wordt. De Remonstranten lijken volkomen gelijk te hebben.
Hebben de synodeleden dit niet gelezen? Jawel, maar zij vertaalden deze verzen iets letterlijker (Zie Statenvertaling): Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn (……) wederom te vernieuwen tot bekering.
Het gaat hier over het onderwijsprogramma. De schrijver van Hebreeën wil niet opnieuw de eerste beginselen van de leer gaan onderwijzen als een aantal gemeenteleden weigeren verder te groeien in het geloof. Ze haken af net als het volk Israël dat in Kades-Barnea weigerde het land Kanaän binnen te gaan. Het gaat hier dan ook niet over het opnieuw tot bekering komen maar over het opnieuw tot bekering brengen. Hij wil verder met zijn onderwijsprogramma voor gevorderden en gebruikt een beeld uit de landbouw. Wanneer zijn onderwijs in de eerste beginselen geen doorgroei brengt, dan lijken die gemeenteleden op een stukje grond dat alleen maar dorens en distels voortbrengt. Het gaat hier dus niet om mensen die wel tot geloofsbloei zijn gekomen en daarna afvallig zijn geworden. Het blijft de moeite waard om bij dergelijke Schriftgedeelten de Statenvertaling erbij te nemen.