(WegWijs maart / april 2015, jaargang 69, nr. 2)
Deze titel is een toespeling op de roepingsgeschiedenis van koning Saul. Nadat de rechter Samuël hem heeft gezalfd, komt Saul een stoet profeten tegen. Ze dalen neer vanaf de offerhoogte en zijn in vervoering. Voor hen uit gaan muzikanten met harpen, tamboerijnen, fluiten en lieren. En zoals Samuël had gezegd, raakt ook Saul in vervoering.
Dat verbaast de mensen die hem kennen. En hun reactie is spreekwoordelijk geworden: ’Hoort Saul nu ook al bij de profeten?’
In 1 Sam. 19 herhaalt zich deze geschiedenis.
David is voor Saul gevlucht naar Rama, waar Samuël woont. David neemt zijn intrek in het profetenhuis. Wanneer dit Saul ter ore komt, stuurt hij soldaten naar dit profetenhuis om David te arresteren. Maar de soldaten raken met de hele profeten-gemeenschap in vervoering. Tot twee keer toe.
Dan besluit Saul zelf te gaan. Zodra hij op weg gaat naar Rama, raakt hijzelf in vervoering. In het profetenhuis aangekomen, valt hij naakt en tierend voor Samuël op de grond. Dat gaat de hele dag en nacht zo door. En opnieuw merkt de schrijver op dat men sindsdien zegt:
‘Hoort Saul nu ook al bij de profeten?’
Deze geschiedenis maakt duidelijk dat er veel vragen zijn te stellen rond de profeten en het profeteren in het Oude Testament. Hoe ging het toe in die profetenhuizen? Waarom bracht de Geest de profeten op deze manier in vervoering? En was de vervoering waarin Saul werd gebracht alleen maar om hem ‘op de knieën te dwingen’ ? En wat was de functie van de muziekinstrumenten?
Het is niet zo dat alles even onduidelijk is. Er zijn voor ons vandaag ook zeer heldere lessen te leren over profetie.
En één daarvan is dat je niet zomaar een is-gelijk-teken kunt plaatsen tussen profetie en profeten onder het Oude Testament enerzijds en het Nieuwe Testament anderzijds.
Je kunt niet zeggen: ’Kijk, Saul is gezalfd met de Geest en raakte in geestes-vervoering. Ik ben ook gezalfd met de Geest, dus mag ik er eveneens op rekenen in geestesvervoering te raken. Zodat de mensen vandaag zouden kunnen zeggen: Is Jan ook onder de profeten?’
Op die manier misken je de voortgang in de geschiedenis van het heil. Wie daarmee niet rekent, is biblicistisch bezig en doet te kort aan de Schriften.
De komst van de Heer Jezus naar deze wereld heeft op het punt van de profetie verandering gebracht.
Het is niet zo vreemd dat wij het woord ‘weerprofeet’ kennen. Profeten worden ook wel ‘zieners’ genoemd. Ze konden soms vertellen wat er in de toekomst zou gebeuren. En omdat er onder de oude bedeling ook valse profeten waren, werden de profeten in het algemeen met net zoveel wantrouwen tegemoet getreden als de ‘weerprofeten’ van onze tijd.
In Deut. 18 lezen we dan ook over de manier waarop je een valse profeet kon ontmaskeren:
‘als een profeet zegt te spreken in de naam van de HEER, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de HEER geweest.’
Profeten zijn boodschappers van God. Vandaar dat ze vaak de formule ‘zo zegt de HEER’ (Rechters 6, 7- 10) gebruiken. Die boodschappen kunnen gaan over het heden en de toekomst.
Wanneer het over de toekomst gaat, is het niet zo dat de HEER via de profeten een soort ‘blauwdruk’ geeft. De trouw van de HEER is onwankelbaar maar de wijze waarop de beloften in vervulling gaan, hangt af van het al of niet gehoorzaam zijn van de mensen.
Zetten we de gegevens over de profeten op een rijtje, dan krijgen we een zeer gevarieerd beeld van de wereld der profeten. Enerzijds zien we de profeet Natan die als een soort hofadviseur in de omgeving van koning David verkeert. Daarnaast lezen we van hele groepen profeten die met elkaar in een huis verblijven. Zo had Achab 400 profeten in zijn buurt (1 Koningen 22). Werden die door de koning betaald? We lezen van deze profeten dat ze door de Geest van de Heer werden gegrepen en in vervoering raakten. Van een profeet als Ezechiël lezen we dat hij een tijdlang niet kon spreken (Ezechiël 3, 26) en dat hij de belegging van Jeruzalem op een dramatische manier moest uitbeelden. We lezen ook over profetenscholen waar de mannen (en vrouwen?) hun opleiding kregen. Niet elke profeet kreeg zo’n opleiding aan een profetenschool. Denk aan de profeet Amos. Hij was boer en kweker van moerbeivijgen. Hij hoefde zijn brood niet te verdienen met profeteren. Het verwijt dat hij een ‘broodprofeet’ was, sneed bij hem dan ook geen hout. En dan zijn er nog de profetessen zoals Debora (Rechters 4, 4) en Hulda (2 Koningen 22, 14). Wat was hun achtergrond? We weten het niet. |
In Handelingen 3, 22 lezen we dat Petrus in zijn Pinksterpreek verwijst naar Deuteronomium 18 om duidelijk te maken wie Jezus is: ‘De HEER, uw God, zal in uw midden een profeet zoals ik laten opstaan; luister naar hem en naar alles wat hij u zal zeggen.’
Terecht belijden wij dan ook met de woorden van zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus dat Jezus met de Geest is gezalfd tot onze ‘hoogste Profeet en Leraar’: ‘Als Profeet en Leraar heeft Hij ons de verborgen raad en wil van God over onze verlossing volkomen geopenbaard.’
Als bewijstekst voor het woordje ‘volkomen’ wijst de HC naar Johannes 15, 15: ‘vrienden noem ik jullie, omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord, aan jullie bekendgemaakt heb.’
Denk ook nog aan Hebreeën 1 waar we lezen dat God zich in Christus heeft uitgesproken als nooit tevoren.
Dit is een uiterst belangrijk uitgangspunt voor het denken over de nieuwtestamentische profeten. Sinds de komst van de hoogste Profeet en Leraar is de profetie anders geworden. Alles wat wij moeten weten over de verlossing, is nu bekend.
Onder leiding van de Geest hebben de evangelisten het onderwijs van Jezus Christus vastgelegd in hun boeken zodat die volkomen openbaring over onze verlossing voor altijd bewaard zou blijven. Om die openbaring te kennen, is het dus niet meer nodig dat er profeet komt met een aanvullende boodschap.
Profeteren heeft na de komst van Christus een andere functie gekregen.
De uitstorting van de Heilige Geest op de gemeente van Christus heeft alle gelovigen gemaakt tot profeten en profetessen. Joël had dit al aangekondigd met oudtestamentische beelden: ‘jongeren zullen visioenen zien en oude mensen dromen dromen.’
Deze woorden van de profeet Joël moeten ons niet op het verkeerde been zetten. Net alsof wij vandaag op precies dezelfde wijze als Joël zelf woorden van God zullen krijgen in dromen en visioenen. Dan misbruik je het beeld dat Joël gebruikt om zijn boodschap duidelijk te maken. En die boodschap is: eens zal elke gelovige een profeet of profetes zijn die de weg van de verlossing kan bekendmaken. En dat is in vervulling gegaan. Met het Woord van God (‘zwaard van de Geest’- Efeziërs 6, 17) kan elke gelovige profetisch spreken.
Maar hoe zit het dan met de gave van de profetie die de apostel Paulus uitgebreid bespreekt in 1 Korintiërs 14? En wat betekent het dat de apostel in 1 Tessalonicenzen 5, 20 oproept om de profetieën niet te verachten?
De apostel schrijft deze woorden in de tijd dat het Nieuwe Testament nog niet helemaal af is.
Maar wanneer er dan sprake is van nieuwe openbaringen dan heeft de gemeente wel de opdracht deze profetie te beoordelen (1 Korintiërs 14, 29).
Wat dit betekent heeft dr. G. Kwakkel mooi onder woorden gebracht in het Woordenboek voor bijbellezers: ‘Als profetische openbaringen nog voorkomen in de nieuwtestamentische gemeente zullen zij altijd beoordeeld moeten worden in het licht van de apostolische geschriften van het Nieuwe Testament.’
En vandaag nu de canon is afgerond?
Mogen we verwachten dat gelovigen met de bijzondere gave van de Geest nog nieuwe openbaringen zullen ontvangen ter aanvulling op wat wij al weten?
Voor dat laatste is geen enkele aanwijzing. Vandaag gaat om broeders en zusters die de gave hebben ontvangen om het ontvangen Woord van God tot klinken te brengen en toe te passen. Daarmee dienen ze de andere gelovigen.
Dit profeteren wordt niet gevoed door nieuwe openbaring van Godswege maar door de volkomen openbaring van Jezus Christus zoals die onder leiding van de Geest is vastgelegd.
Vervolgens speciale aandacht voor het ministry-gebed dat in feite ook als een vorm van profeteren kan worden gezien.
Het ministry-gebed wordt wel omschreven als: luisterend bidden of biddend luisteren. Vandaar dat dit gebed verwachtingsvol moet worden gebeden.
Wie verwachtingsvol bidt, zo zeggen de voorstanders van het ministry-gebed, vertrouwt erop dat de Geest ook echt komt als wij Hem uitnodigen (Lucas 11, 13). En hoe laat God zich volgens hen dan horen? Via een fluisterende stem vanuit het onderbewuste, een gedachte of een hint.
Bij het ministry-gebed bidden twee personen voor een derde. Ze leggen hun hand op de schouder van de derde persoon en blijven hem of haar tijdens het bidden aankijken om te zien of er iets gebeurt.
Vandaar de benaming ministry-gebed. Het Engelse woord ministry betekent ‘dienst’. Je dient elkaar wanneer God via jou een woord heeft voor de ander en de ander een woord ontvangt voor jou.
En hoe herken je dan de stem van God?
Daarvoor moet je, zo wordt gezegd, wel een zekere feeling ontwikkelen.
En er moet ook een zekere overeenstemming zijn tussen hen die met elkaar bidden.
Als voorbeeld noem ik een broeder die met de kwellende vraag zat of de Heer hem riep om zijn leven in dienst te stellen van het zendingswerk in het buitenland.
Twee andere broeders waren gevraagd met hem het ministry-gebed te doen.
Na het gebed vroegen zij de jongeman of hij ook beelden had gezien of woorden had gehoord. Hij reageerde bevestigend en vertelde dat hij een berg had gezien. Wat bleek? Ook de beide andere broeders hadden zoiets als een berg of een berglandschap gezien.
En de conclusie was snel getrokken: God roept jou voor het zendingswerk.
Het gaat te ver om te beweren dat de HEER nooit op deze manier te werk zou kunnen gaan. Wel is het gevaar levensgroot aanwezig dat eigen verlangens en gedachten worden gezien als een hemelse boodschap waarop geen kritiek meer mag worden geoefend.
Die waarschuwing klemt temeer wanneer je let op de theologische achtergrond van het ministry-gebed zoals dat in bepaalde kringen wordt gepraktiseerd.
Welk theologisch principe kan schuilgaan achter dit gebruik van het ministry-gebed? Dat is het principe van de rèma-theologie.
Eenvoudig gezegd komt dat neer op het maken van onderscheid tussen logos en rèma. Beide Griekse woorden komen we in het Nieuwe Testament tegen en worden vertaald met ‘woord’.
Het woord rèma wordt gebruikt in 2 Korintiërs 12, 4 waar de apostel Paulus schrijft dat hij ‘tot in het paradijs’ werd weggevoerd en ‘onuitsprekelijke’ woorden (rèmata) heeft gehoord.
Mee op grond van deze tekst wordt onderscheid gemaakt tussen logos als het op schrift vastgelegde Woord van God en rèma als het directe spreken van God.
Op grond van deze rèma-theologie kan het gebeuren dat een voorganger zijn preek als volgt begint: ‘Ik heb een openbaring gehad, willen jullie deze ook horen?’
In de rèma-theologie neemt de fluistering van de Geest een grote plaats in.
Daarbij past het om de Geest ook apart uit te nodigen.
Je komt deze rèma-theologie tegen in Opwekking 452:
Kom, o Heil’ge Geest van God,
wij verwachten U.
Kom, o Heil’ge Geest van God;
Bedauw ons hart opnieuw.
Deze rèma–theologie is ten onrechte gebaseerd op het onderscheid tussen de Griekse woorden logos en rèma. Ik wil niet beweren dat er geen onderscheid is tussen deze twee Griekse woorden. Maar dat onderscheid rechtvaardigt het nog niet om daar een complete theologie op te bouwen.
Het is niet voldoende om uitgebreid te vertellen hoe het niet moet.
Wie iets bekritiseert en afwijst, is moreel verplicht een alternatief aan te dragen. En dat geldt temeer omdat wij allemaal wel het verlangen herkennen naar een ‘meer’.
En in dat verlangen staan we niet alleen.
Ik denk aan de vraag van Filippus (Johannes 14, 6):
‘Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.’
En wat is het antwoord van de Heiland?
‘De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken.’(NBG-51)
Wanneer je er op let, zie je dat Jezus steeds maar weer wijst naar de Schriften
Denk aan de strijd die Hij heeft gevoerd met de duivel in de woestijn. Hij beantwoordde de duivel steeds met verwijzing naar woorden uit het Oude Testament.
Ook met het oog op dit onderwijs heeft de Heer gewezen op zijn vertrek uit deze wereld. Hij beloofde de discipelen niet verweesd achter te laten maar de Geest te zenden: ‘De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid.’(Johannes 16, 13)
De Geest heeft de woorden van de Heiland in herinnering gebracht (cf. Johannes 14, 26) Let wel, dit betekent dus niet dat de Geest komt met een aanvullende openbaring.
En het moet ons daarom opvallen dat mannen als Petrus en Paulus steeds maar weer wijzen naar het geschreven Woord van God. Dat is opvallend omdat zij wel Gods eigen stem hadden gehoord in de omgang met de Heer Jezus. Dat is voor heen geen reden om het geschreven Woord van God als ‘tweederangs’ of ‘tweedehands’ te zien.
De apostel Paulus roept de gelovigen op zich met de Geest te laten vervullen (Efeziërs 5, 18). Dat is een belangrijk woord voor alle gelovigen, ook in de ‘traditionele’ gereformeerde kerken.
Betekent het bovenstaande dat de heilige Geest als het ware in het Woord van God is opgesloten? Kan of wil de Geest helemaal niets meer doen buiten het vastgelegde Woord van God om?
Dat zou een onjuiste conclusie zijn uit het bovenstaande. De heilige Geest werkt niet alleen door het vast gelegde Woord van God. Hij werkt wel met dat Woord.
Sluit ik het uit dat de Geest vandaag iemand iets laat weten in een droom of een visioen?
Nee, helemaal niet. Dat heeft mij het missionaire werk onder moslims wel geleerd. Veel bekeerlingen vertellen dat ze in hun dromen Jezus hebben gezien.
Daarbij wil ik wel twee opmerkingen maken:
Het zijn geen dromen of visioenen die het geopenbaarde Woord van God naar de tweede plaats verwijzen.
En tenslotte is het belangrijk te constateren dat zo’n ‘openbaring’ de persoon in kwestie is ‘overkomen’. Tot geloof gekomen moslims spreken meestal over een droom die hen heeft verrast.