Recensie (WegWijs januari / februari 2013, jaargang 67, nr. 1)
De serie Commentaar op het Nieuwe Testament (CNT) onder redactie van professor J. van Bruggen heeft in bijbelstudiekringen terecht een goed onthaal gekregen. Het deel van L. Floor over de brief van Jakobus zal daarop geen uitzondering zijn. Wel verschilt het in sommige opzichten van de andere delen.
Bij Floor vind je geen verrassende exegetische vondsten. Ook spitse oneliners die enkele andere delen sieren (of ontsieren ‒ een kwestie van smaak) zul je er tevergeefs in zoeken. In dit deel is alles oerdegelijk. Elke uitleg is diep doordacht, ook in confrontatie met exegeten die er anders over denken. Zij worden geduldig aangehoord en weerlegd. De auteur gebruikt geen oneliners maar stapelt woorden en zinnen als bergen op elkaar. Soms had ik bij het doorwerken van dit boek wel eens de neiging te roepen: ‘Mag het ook een ietsje minder zijn?’ Maar te veel van het goede is nog steeds te veel van het goede. Irritant te veel, en dan niet van het goede, vind ik zinnen als ‘Het is niet eenvoudig om dit omstreden bijbelgedeelte juist te interpreteren’ (p. 185) en ‘De meningen van de commentatoren lopen hier sterk uiteen’ (p. 188).
Soms ook suggereert Floors veelheid van woorden meer zekerheid dan hij kan bewijzen. Zo besteedt hij in de inleidende hoofdstukken veel aandacht aan vragen als wie de schrijver is en wie de lezers waren. Bij die veelheid zou je maar zo uit het oog verliezen, dat alles wat hij daarover beweert gebaseerd is op aanwijzingen en vermoedens en niet op bewijzen. ‘Het kan zo zijn, maar dit is niet met zekerheid vast te stellen,’ zegt hij van een bepaalde mening (p. 28); maar dat geldt eigenlijk van veel dat in de inleiding staat.
Volgens Floor is Jakobus in de eerste helft van de eerste eeuw geschreven aan gevluchte Joodse christenen. Ik vind het jammer dat hij bijna nergens aangeeft welk concreet verband er is tussen deze vluchtelingenstatus en de specifieke zonden waar Jakobus hen over vermaant. Daar had ik nou graag wat meer over vernomen.
Heel mooi is dat de schrijver je voortdurend laat zien hoe christocentrisch De brief van Jakobus is.
Ook wat hij schrijft over de structuur van de brief is zeer de moeite van het bestuderen waard. Daar moet veel geduldig puzzelwerk achter zitten. Aardig vind ik dat hij met de redacteur van de CNT van mening verschilt over de bekende kwestie van Jakobus 5:14. Het kost een paar bladzijden (p. 179-190) van om de hete brij heen draaien, maar ten slotte wordt de visie van Van Bruggen resoluut afgewezen: ‘Dit heeft Jakobus zeker niet bedoeld.’ Leuk, zo’n discussie onder broeders.
Het is uitgever Kok kwalijk te nemen dat hij in een zo goed lopende commentarenreeks malle drukfouten editie na editie gewoon laat staan. Boeken als dit verdienen een dergelijke onachtzaamheid niet. Dit doet aan de waarde van het boek overigens nauwelijks iets af. Het boek is heel goed te gebruiken door mensen die geen woord Grieks verstaan.
Martin van Veelen