“Thuis zijn is het warme nest, de plek waar je er bij hoort, waar je jezelf mag zijn, waar je gezien wordt en waar jij anderen ziet”
De gemeente als huisgezin van God kan veel betekenen voor de ouders van volwassen kinderen die de kerk hebben verlaten en voor de jonge mensen die nog wel naar de kerk gaan. Belangrijk voor ieder gemeentelid is, dat er liefde ervaren wordt, dat je gezien wordt en dat je jezelf mag zijn zoals je bent. In wezen is dat de kern van dit artikel over de ondersteuning die de gemeente kan geven aan ouders van kerkverlaters en de jonge mensen die in hun midden opgroeien. Om dit enigszins concreet te maken, zal ik proberen handreikingen te doen voor het omgaan met deze ouders. Hierbij kijken we eerst naar aandachtspunten met betrekking tot de ouders, en daarna met betrekking tot de jongeren. Voordat ik dit doe, wil ik nog even ingaan op het feit dat kerkverlating geen Godsverlating hoeft te betekenen.
Deze opmerking werd door meerdere ouders in het onderzoek geuit. Hieruit putten ze hoop, dat hoewel hun kind niet meer naar de kerk gaat, het nog wel gelooft (of kan geloven). Het is ergste wat ze zich kunnen voorstellen is dat hun kind ook God verlaat. Op zich is het waar dat er mensen zijn die de kerk verlaten en blijven geloven. Sommigen hebben niets meer met de kerk als instituut, anderen vinden de kerk te ouderwets en te traag, niet passend bij hun levensgevoel en de maatschappij waarin ze dagelijks verkeren. Weer anderen vinden God niet in de kerk, maar wel erbuiten. Toch is de hoop die ouders hieruit putten niet helemaal gerechtvaardigd. Met name sociologisch onderzoek laat zien dat er een trend is, dat als kerkverlaters zich niet bij een andere gemeente of groep aansluiten, ze de neiging hebben om op den duur ook God te verlaten. Het is een eerste stap in een bepaalde richting. In je eentje het geloof behouden is voor de meeste mensen moeilijk. Als kerkverlaters religieuze vormen van ontmoeting vinden buiten de traditionele kerken, kan deze trend worden doorbroken, maar ‘lone saints’ lopen het risico hun geloof op den duur te verliezen.
De kerkverlating van hun kind(eren) riep bij vrijwel alle ouders het gevoel op gefaald te hebben in hun ouderrol. Toen ze hun kind lieten dopen, hebben zij beloofd om hun kind op te voeden naar een leven met God en de kerk. Nu blijkt dat dit opvoedingsdoel niet behaald is, is dit voor ouders moeilijk te aanvaarden en te verwerken. Hierin hebben ze ondersteuning nodig, waarbij rekening gehouden wordt met de wijze waarop ze met hun emoties omgaan.
Wat betreft de kerkenraad kan gekeken worden naar het pastoraat ten aanzien van deze ouders. Allereerst is de zwijgzaamheid van sommige ouders over dit onderwerp opvallend. Veel ouders durven niet over dit onderwerp te spreken vanwege hun kwetsbaarheid hierin. Aan dit onderzoek deden in totaal 26 ouders mee, terwijl dit een veelvoud ervan had kunnen zijn. Zoals een vader vertelde over meerdere gemeenteleden, die hij hierop had aangesproken: ze durfden het vanwege hun emoties niet aan. Hiermee dient men in het pastoraat rekening te houden, bijvoorbeeld door er expliciet naar te vragen.
Als tweede is het van belang om te herkennen hoe de ouders met de kerkverlating omgaan, de een rationaliseert, de ander verdringt het en een derde wil niet nadenken wat de gevolgen kunnen zijn voor hun kinderen en kleinkinderen. Daarom is het is belangrijk om niet te snel met antwoorden te komen, zoals “God laat niet los, wat zijn hand begon” (ps.138:8). De meeste ouders kennen de Bijbel goed genoeg om te weten dat er ook andere teksten in de Bijbel staan, zoals “Wie niet gelooft zal hebben, zal het eeuwige leven niet beërven” (Marcus 16:16). Respecteer het als ouders de indruk wekken niet al teveel na te denken over de mogelijke gevolgen en heb begrip als ouders de oorzaak van de kerkverlating voor een (groot) deel neerleggen bij de kerk en de gemeente. In beide gevallen doen ze dit waarschijnlijk omdat anders de last van de gevolgen voor hun gevoel te zwaar zouden zijn om te dragen. Een ambtsdrager/gemeentelid kan zich hierdoor aangevallen voelen, maar als men weet dat dit onderdeel is van het psychologisch proces om te kunnen omgaan met de kerkverlating van hun kind, dan hoeft dat niet. Tegelijkertijd is het goed om na te gaan in hoeverre de ouders gelijk hebben: de kerk, de gemeente en de jongerenwerkers zijn niet onfeilbaar. Wat voor alle deelnemende ouders geldt, is dat ze hulp zoeken bij God maar ook bij de gemeente.
En dat brengt ons bij een aandachtspunt voor de gemeenten. In hoeverre is het sociale klimaat zodanig dat er aandacht is voor deze ouders? Als slechts één van de 26 ouders stelt dat ze voldoende hulp en ondersteuning heeft gehad, dan is dat opmerkelijk. Als een moeder vertelt dat niemand haar aansprak na het afkondigen van de onttrekking van twee van haar kinderen, en ze zich daardoor zo eenzaam voelde, dan kan men zich afvragen of de gemeente functioneert als het huisgezin van God of, anders gesteld, als het lichaam van Christus. In 1 Korinthe 12: 26 staat: als een lid lijdt, lijden alle leden mee. En als een andere moeder opmerkt “ik heb het zo koud hier”, dan wijst dat erop dat er ondersteuning gemist wordt. Een verklaring hiervoor kan zijn, zoals een vader opmerkte dat “de gemeenteleden zich er geen raad mee weten, weten niet wat ze moeten zeggen”. Dat is te begrijpen, maar daarom nog niet verstandig. Niet benoemen kan overkomen op de ander als doodzwijgen of het tot taboe te verklaren. En daar hebben de ouders niets aan; de meesten zoeken juist ondersteuning. Maar wat dan te doen ten aanzien van de zeer zwijgzame ouders, die het gesprek niet aandurfden vanwege hun emoties? Misschien is deze zwijgzaamheid te verklaren juist omdat het in de gemeente niet bespreekbaar is, juist omdat ze te gemakkelijke en snelle antwoorden krijgen. Zoals eerder vermeld geldt ook voor gemeenteleden dat zij de ouders laten merken dat zij oog hebben voor hun pijn en met hen meeleven, ieder op zijn eigen wijze. De kinderen van deze ouders zijn gedoopt te midden van de gemeente en dit schept een verplichting voor gemeenteleden ten aanzien van de ouders en de jonge mensen die binnen de gemeente opgroeien. Die verplichting houdt onder meer in dat we ons erop bezinnen hoe we als gemeenteleden het geloof uit- en overdragen, en hoe we als leden van één lichaam met elkaar omgaan. En dit geldt niet alleen de ouders, maar ook de jongeren.
De ouders zagen het sociale klimaat binnen de kerkelijke gemeente als een belangrijke factor voor kerkverlating, met name als deze geen ruimte bood voor diversiteit. Onze jonge mensen zijn bezig met identiteitsontwikkeling. Ze staan volop in een maatschappij, waarin op een aantal punten andere normen en waarden gelden dan binnen het gezin en de kerk. Ze maken daardoor kennis met meerdere perspectieven en realiseren zich dat het perspectief waarmee ze zelf zijn opgegroeid zijn niet het enige juiste hoefde te zijn. Perspectief op de rol van de vrouw, op seksualiteit voor het huwelijk en het omgaan met genderdiversiteit, op de wetenschap, op de politiek, en noem maar op. Als er binnen de kerkelijke gemeente geen ruimte is voor het exploreren van perspectieven en andere overtuigingen, dan zullen de jongeren zich niet serieus genomen en zich er niet thuis voelen: ‘Thuis zijn is het warme nest, de plek waar je er bij hoort, waar je jezelf mag zijn, waar je gezien wordt en waar jij anderen ziet, waar je de eigen identiteit en perspectief op het geloof mag ontwikkelen’. Als jongeren dit thuisgevoel niet ervaren binnen de kerkelijke gemeente, dan is de kans groot dat ze dit elders gaan zoeken.
Wat betreft het jongerenwerk kan men zich in de eerste plaats afvragen in hoeverre iedere jongere én jongerenwerker mag zijn wie hij/zij is? In hoeverre wordt er rekening gehouden met de verschillen tussen de kinderen, jonge mensen en jongerenwerkers? Als een moeder zich afvraagt of alle jongerenwerkers wel in staat zijn om de vragen te beantwoorden van met name rationeel ingestelde jongeren, dan rijst de vraag of iedere jongerenwerker geschikt is voor dat deel van het jongerenwerk waarbij hij/zij betrokken is? En is het programma wel geschikt voor iedere jongere? Is het een ‘one size fits all’ programma, of wordt er gedifferentieerd naar type jongere? Het is aan te bevelen om als jongerenteam te onderzoeken in hoeverre aan de verschillen tussen jongeren én jongerenwerkers recht gedaan wordt, en welke mogelijkheden er zijn voor differentiatie. Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Hoe doe je dit als kleine plaatselijke gemeente? Mogelijk biedt samenwerking tussen GKv en NGK hier kansen.
Een ander punt is welk Godsbeeld wordt erover gedragen binnen de prediking en het jongerenwerk? Is dat een persoonlijke God die zich met ieder detail in het leven van gelovigen bezig houdt of een God op afstand die zich bezig houdt met de grote lijnen, en alles wat er tussen deze twee uitersten zch bevindt? Welke eigenschappen van God worden benadrukt en welke verwachtingen schept dat bij jongeren? Nadenken over het Godsbeeld dat uit- en overgedragen wordt, is noodzakelijk, met name omdat de persoonlijke God weleens teleur kan stellen en een verre God niet zoveel betekent voor jonge mensen. Voor de prediking, liturgie en jongerenwerk betekent dit, als er sprake is van eenzijdigheid in het uitgedragen Godsbeeld, dat deze eenzijdigheid opgeheven dient te worden en het hele verhaal verteld moet worden. Jonge mensen zoeken God op basis van het beeld dat de kerk, gemeente en gezin overgedragen hebben.
De vraag kan opkomen: ligt het dan allemaal aan de kerk en de gemeente? Nee, uiteraard niet, daarvoor is het proces van kerkverlating een te complex proces, dat veroorzaakt wordt door een combinatie van factoren. Dit onderzoek werd uitgevoerd binnen de context van de gemeente en daardoor ligt het accent op deze context. Maar: de factoren die door de ouders genoemd werden, zijn zeker het overwegen waard. Datgene wat de kerk en de gemeente kunnen doen om kerkverlating pogen te voorkomen, is de moeite waard om te doen. Sterker nog: is ze verplicht om te doen!
Anja Moesker is onderwijskundige en doet, in het kader van een PhD-traject aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, onderzoek naar het ‘waarom’ en ‘hoe’ van kerkverlating door millennials, die opgegroeid zijn binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken.