(WegWijs september / oktober 2015, jaargang 69, nr. 5)
Het hedendaagse spreken over ‘de persoonlijke relatie met de Heer’ gaat gelijk op met een verminderde aandacht voor het verbond dat God met zijn volk heeft gesloten.
Is het verbond in deze tijd van individualisme ‘verbannen’?
En welke gevolgen heeft dat?
Het denken van de gelovigen over het verbond heeft niet alleen gevolgen voor onze verhouding tot God maar ook tot elkaar. Het is geen theoretisch theologische aangelegenheid. Het gaat over de praktijk van ons christelijk leven.
Gemeenschap versus collectiviteit
De bestudering van de islam is op dit punt verhelderend geweest.
Wie wel eens een gebedsbijeenkomst in de moskee heeft meegemaakt, weet dat de mannen in rijen naast elkaar gaan staan. Het is de bedoeling dat ze elkaar met de voeten raken. Om vervolgens op aangeven van de voorganger (imam) gelijke gebedsbewegingen te maken en de vaste formules uit te spreken.
Zo voor het oog vormen die mannen een hechte gemeenschap.
Ik gebruik expres het woord ‘gemeenschap’ omdat wij als christenen spreken over ‘de gemeenschap der heiligen’ om onze onderlinge band als broeders en zusters te typeren.
Toch is die gemeenschap van moslims absoluut niet te vergelijken met onze ‘gemeenschap der heiligen’.
De moslims vormen met elkaar niet zozeer een gemeenschap als wel een collectiviteit.
En dat is heel wat anders.
Om dit duidelijk te maken, neem ik de christelijke avondmaalsviering als illustratie.
In het oude avondmaalsformulier stond het volgende over de eenheid tussen de gelovigen die het avondmaal gebruiken:
Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen, en één brood gebakken wordt, en uit vele beziën, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet, en zich ondereen vermengt; alzo zullen wij allen (…..) één lichaam zijn. |
Deze woorden zeggen in feite dat wij als christenen onderling één zijn omdat we allemaal gelijke graankorrels zijn en gelijke druiven. Toch is het niet zo dat dáárin onze eenheid is gelegen. Onze eenheid ligt niet in onze onderlinge gelijkheid maar in het deelhebben aan de één en dezelfde Christus.
Vandaar dat ons huidige avondmaalsformulier terecht leest:
Ook verbindt Hij ons onderling door dezelfde Geest als leden van één lichaam in ware broederlijke liefde. Want de apostel Paulus zegt: Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood. |
Je spreekt over een collectiviteit wanneer de ‘neuzen dezelfde kant opstaan’. Dat is wat bindt. In feite is dat het kenmerkende van de islamitische gemeenschap.
De christelijke gemeenschap onderling wordt bepaald door het deelhebben aan de ene Christus.
Bij alle verschil tussen mensen is dát wat óns bindt.
De onderlinge (horizontale) band wordt bepaald door de (verticale) verhouding tot God.
Die verticale verhouding tot God noemen wij ‘verbond’.
Als bijbels begrip is dat iets anders dan een contract. Bij een contract gaat het om het voldoen aan de voorwaarden. Het is niet gebaseerd op wederzijdse liefde.
En dat is het geval bij de islam. De islam kent het dubbelgebod van de liefde niet: ‘God liefhebben en de naaste als jezelf.
Het bijbelse verbond is gebaseerd op Gods liefde voor mensen. En van de mensen met wie God het verbond sluit, mag worden verwachten dat zij ook elkaar liefhebben.
God sluit dan ook niet het verbond met losse individuen maar met een volk, een gemeente.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het gesprek over de betekenis van het bijbelse verbond geen theoretisch gesprek is. Het gaat over het leven van alle dag.
Verschillende ideeën over het verbond
a de vrijzinnige verbondsgedachte
Typerend voor de vrijzinnige verbondsgedachte is dat God en mens gelijkwaardige partners zijn.
Dat vloeit voort uit de overtuiging dat God geen God kan zijn zonder de mens.
Dit is een on-bijbelse gedachte (zondag 8). Wij kennen God als een drieënig God die niet eenzaam is in zichzelf. De Zoon spreekt tot de Vader en de Geest doorzoekt de diepten van God. Hij heeft geen mens nodig om God te kunnen zijn.
In de lijn van dit vrijzinnige denken kun je een uitspraak tegenkomen als: God bestaat niet maar gebeurt (Ds. Hendrikse). Daarmee wordt in feite gezegd dat God tevoorschijn komt in de liefde en de zorg van mensen onderling.
Deze manier van denken heeft gevolgen voor de omgang met God. Op deze manier raak je ver van de bijbel verwijderd.
b de doperse verbondsopvatting
Eén van de kenmerkende trekken in de doperse verbondsgedachte is: God heeft individuele mensen lief. God heeft de mensen lief die de Heer Jezus liefhebben en Hem ook belijden als hun verlosser. Met hen gaat Hij het verbond aan.
Dit betekent dat het verbond er niet is voor de onmondige kinderen die nog geen zelfstandige keuze kunnen maken en hun geloof belijden.
Doorredenerend is het logisch dat die kleine kinderen ook niet kunnen worden gedoopt. De doop is immers een teken en een zegel van het verbond. En dat verbond is er niet met de kinderen van de gelovigen.
Oud en nieuw verbond
Hoe zat het dan volgens de Dopersen in het oude testament? Toen kregen de jongetjes toch wel het teken van het verbond in de besnijdenis!
Het antwoord van de Dopersen is: Je moet onderscheid maken tussen het oude en het nieuwe verbond.
Het oude verbond is ‘vleselijk’ en het nieuwe verbond is ‘geestelijk’.
In het vleselijke verbond werd aan het volk niet zulke hoge eisen gesteld. Was je lid van het volk Israël, een ‘vleselijk’ kind van Abraham, dan behoorde je automatisch bij het verbond. Ook je kinderen werden automatisch in dat verbond meegenomen.
Met de komst van Christus is een nieuw ‘geestelijk’ verbond gekomen. Kenmerk is onder meer
dat de leden van dit verbond wél een duidelijke keuze voor God moeten maken. Vandaar dat de onmondige kinderen onmogelijk deel kunnen uitmaken van dit verbond.
De Dopersen lijken gelijk te hebben als je Hebreeën 8 leest. Het nieuwe verbond wordt daar nadrukkelijk een beter verbond genoemd dan het oude. Om dit nieuwe verbond te typeren wordt Jeremia 31 geciteerd:
De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. |
Jeremia 31 en Hebreeën 8 worden vaak gebruikt om de scheiding aan te tonen tussen het verbond met Israël en het verbond met de nieuwtestamentische kerk. Het verbond met het volk der Joden is dan het oude, vleselijke verbond. Het verbond met de kerk is het nieuwe, geestelijke verbond.
Bij het oude verbond zijn de kinderen inbegrepen, bij het nieuwe verbond alleen degenen die hun geloof hebben beleden. Beide verbonden zouden dan tot op de dag van vandaag náást elkaar doorbestaan.
Echter, in de geciteerde verzen uit Jeremia 31 staat dat het nieuwe verbond met Israël en Juda wordt gesloten. Het gaat bij het nieuwe verbond om het verbond waarvan zowel de bekeerde Jood Petrus als de bekeerde heiden Dionysius lid zijn. Het is het verbond met christenen ongeacht hun afkomst.
Let wel op de uitdrukking nieuw verbond.
Je krijgt de indruk dat het oude en het nieuwe verbond twee van elkaar losstaande verbonden zijn die weinig met elkaar te maken hebben. Ten onrechte: Het woord ‘nieuw’ mogen we opvatten als ‘vernieuwd’.
Kijk naar de verbondssluiting bij de Sinaï. In Deuteronomium 5 horen we Mozes zeggen:
De HEER, onze God, heeft bij de Horeb een verbond met ons gesloten. Niet met onze voorouders heeft hij dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier nu levend en wel bij elkaar zijn. |
Wanneer je niet beter wist, zou je denken dat er bij de Horeb voor het eerst sprake is van een verbondssluiting. Iets ‘nieuws’ dus. Wie de hele bijbel kent, weet beter.
Die weet van het verbond dat God met Noach heeft gesloten, het verbond met Abraham en daarna het verbond met Israël bij de Horeb. Dat zijn geen aparte verbonden.
Het zijn fasen in het verbond dat God met mensen heeft gesloten.
Kenmerkend voor het verbond bij de Horeb is dat God dan een verbond sluit met een volk. Het nageslacht van Abraham is tot een volk uitgegroeid en krijgt binnen het kader van één en hetzelfde verbond regels voor het leven in het beloofde land.
Het door Jeremia aangekondigde verbond wordt nadrukkelijk nieuw genoemd, dankzij de komst van Jezus Christus die als Middelaar het verbond voorgoed bekrachtigt met het offer van zijn leven.
Gereformeerde verbondsleer
Na de Vrijmaking in 1944 nam het verbond een grote plaats in in de prediking binnen de kerken. Het verbondsmatige denken is vooral gestimuleerd door prof. B. Holwerda.
Deze nadruk heeft echter ook wel misverstanden veroorzaakt:
Jullie vrijgemaakten praten er zo makkelijk over. Jullie doen net alsof ieder gemeentelid een kind van God is. Als je maar in dat verbond bent opgenomen, is het oké en kan er niets meer misgaan. Alsof je op de roltrap staat naar boven toe…. Gaat dat niet al te gemakkelijk? Dat noem ik nou verbondsautomatisme. |
Wanneer een baby wordt gedoopt, noemen we die jongen of dat meisje een ‘kind van God’. Daarmee bedoelen we te zeggen dat hij of zij een plaats heeft binnen het verbond en dat het mag rekenen op de beloften van God.
Binnen o.a. de Christelijke Gereformeerde Kerken spreekt men doorgaans pas over een ‘kind van God’ wanneer een dopeling tot bewust geloof komt en de beloften van God ook aanneemt.
Horen zij dat wij jonge kinderen toch al ‘kinderen van God’ noemen, dan denken zij dat wij menen dat die kinderen min of meer automatisch behouden worden.
Het is goed dat dit misverstand inmiddels uit de weg is geruimd op generaal – synodaal niveau. Dat is gebeurd in het kader van het gesprek met de Christelijke Gereformeerden over de ‘toe-eigening van het heil’.
Het kan wel zijn dat binnen onze kerken te theoretisch is gesproken en geschreven over het verbond. Wanneer je niet meer over het verbond tussen God en zijn volk weet te vertellen dan dat er sprake is van een belofte en een eis, dan is het wel erg kaal.
Het kan dan zomaar het karakter van een contract krijgen. God belooft ons iets en vraagt iets van ons terug. Wij van onze kant beloven God dat wij ons aan zijn eis zullen houden en vragen Hem zich aan zijn belofte te houden.
Hoe waar dit op zich ook is. Er is meer te zeggen.
Net als in een huwelijk staan belofte en verplichtingen in het kader van de liefde. Dat maakt het tot een echt verbond.
En juist omdat het een verbond van liefde is, kan het niet zomaar worden verbroken. God de Heer laat het er echt niet bij zitten. Hij is een jaloers God die niet kan hebben dat wij met Hem breken. Dat wij andere goden nalopen en met hen een verbond aangaan.
De omgang van de HEER met ons:
Hij maakt zich bekend, neemt het initiatief, toont zijn liefde in wat Hij bewerkt. Het verbond is eenzijdig in het ontstaan.
Vervolgens vraagt Hij voortdurend om een liefdevol antwoord van groot en klein. Hij stelt de omgangsvormen vast. Het verbond is dus tweezijdig in haar bestaan.
Wanneer het antwoord uitblijft, gaat er een onontkoombare dreiging van Hem uit – die dreiging is een uiting van zijn liefde.
Tenslotte is Hij trouw aan de verbanden die Hij zelf in zijn schepping heeft aangebracht. De kinderen worden niet uitgesloten, maar horen erbij.[1]
Troost
Wat betekent dit alles nu voor de praktijk van ons leven?
In de eerste plaats geeft Gods verbond troost en steun wanneer gelovige ouders een kind verliezen. Zie DL I, 17:
Daarom moeten godvrezende ouders niet twijfelen aan de uitverkiezing en het behoud van hun kinderen, die God zeer jong uit dit leven wegneemt. |
Tenslotte geeft Gods verbond ook troost aan gelovigen die zich bevinden in een geloofscrisis of in een depressie. In tijden dat zij zelf de weg van het geloof niet kunnen bewandelen, belooft de Heer hen te dragen. Gods verbond is een verband van liefde. Deze band bindt ook de gelovigen onderling samen. Zonder dit verbond is er geen onderling verband van liefde.
[1] zie E. Brink, Het Woord Vooraf.