Het goede in het gewone leven
Het goede in het gewone leven
Hoe het protestantse denken de deugdethiek niet afschaft, maar juist versterkt
Recensie (WegWijs mei/juni 2025, jaargang 79, nr. 3)
Hoe belangrijk zijn regels en geboden in de kerk? Waarom zien we goedheid bij niet-gelovigen? En waarom doen christenen soms slechte dingen? Pieter Vos, hoogleraar ethiek en geestelijke verzorging bij de krijgsmacht aan de PTHU, schreef Het goede in het gewone leven. Dit niet zo makkelijke boek bespreekt thema’s waar elke gelovige weleens bij stilstaat. Vos toont aan hoe het protestantse denken de deugdethiek niet afschaft, maar juist versterkt.
Nog steeds grijpen ethici terug op de klassieke deugdethiek van Aristoteles (384-322 v. Chr.) Maar wat is deugdethiek? Vos noemt een aantal kenmerken en laat zien hoe christelijke denkers haar verder hebben ontwikkeld.
Ten eerste heeft deugdethiek een doel. Voor Aristoteles was dit het goede en dus gelukkige leven voor de mannelijke elite. Tragische omstandigheden kunnen er helaas voor zorgen dat dit doel niet altijd haalbaar is.
Christenen zien het ware geluk in het goede leven voor het aangezicht van God, en uiteindelijk in het eeuwige leven. Dit goede leven is ook voor vrouwen, kinderen en slaven bereikbaar, want alle mensen zijn beelddrager van God. De reformatoren zochten het goede leven niet bij de filosofen of in de kloosters, maar in het leven van alledag. Kerkvader Augustinus liet zien dat deugdzaam leven niet gehinderd wordt door omstandigheden maar door onze eigen wil: door de zonde willen we het goede vaak helemaal niet.
Ten tweede gaat deugdethiek om het handelen vanuit deugden, aangeboren of verworven goede eigenschappen. De Bijbel ziet deugden in de eerste plaats als gaven van God, maar roept ook op om daarmee aan het werk te gaan. Zie bijvoorbeeld Galaten 5:22,23, 2 Petrus 1: 5-7. De christelijke deugdethiek richt zich veel meer dan Aristoteles op het goed behandelen van de ander, ook de vreemdeling en de vijand.
Tenslotte sluiten deugden aan bij de menselijke natuur. De mens kan weten wat het goede is. Dit lijkt vreemd. De menselijke natuur is toch zondig? Ja, maar de mens is geschapen naar het beeld van God, en dat beeld is niet geheel verstoord (Romeinen 2:14-15). Daardoor kunnen ook niet-gelovigen werkelijk goede deugden beoefenen, ook al blijven deze incompleet en onvolmaakt.
Protestantse denkers wijzen erop dat Gods Geest in niet-gelovigen aanwezig is om grenzen te stellen aan de zonde. Ook door het geweten hebben niet-gelovigen een zekere morele kennis over goed en kwaad.
De protestantse nadruk op de zonde is een belangrijke aanvulling op de klassieke deugdethiek, stelt Vos. De menselijke natuur is fundamenteel aangetast. Dat verklaart waarom veel mensen, waaronder ook christenen, niet deugdzaam leven. Voor een werkelijk goed leven is bekering, heiliging en genade nodig. In protestantse kringen is deugdethiek daarom vaak met argwaan bekeken. Toch hebben Luther, Calvijn en hun navolgers positief geschreven over de deugden en het oefenen daarvan. Zij hadden daarbij ook oog voor het goede bij niet-gelovigen.
Interessant is wat Vos schrijft over de Tien Geboden. God doet daarin een appèl op ons, maar ze vormen geen basis voor een regelethiek. De geboden geven richting en grenzen aan. De deugden vergezellen je onderweg.
Ria Kuijper