Lezen: Genesis 2:1-7
Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. (Genesis 2:7)
God geeft een groot geschenk aan de mens: zijn levensadem. Probeer je dit moment eens voor te stellen. God vormde de mens uit weerbarstige grond en blies zijn inspiratie in die homp klei. Wat moet dat een puur moment geweest zijn. Op dat ogenblik begon onze geschiedenis met God, want een levend mens kan een levende relatie met God onderhouden.
We springen vaak achteloos met het cadeau van de adem om. We blijven doorrennen zodat we in een onrustige hoge ademhaling terechtkomen. Dat terwijl God ook in deze verzen al het goede voorbeeld geeft. Hij rustte op de zevende dag van zijn werk. In Exodus 31:17 staat dat heel mooi: ‘… de zevende dag heeft hij gerust om op adem te komen.’ Je zou denken dat God nooit moe is, maar toch zet Hij deze dag apart. Dit is een dag om je opnieuw te laten bezielen met wie God is. Adem eens diep in en uit; dit is een terugkerend geschenk van God, de schepper, aan jou.
Waarmee wil jij bezield raken en verlang je naar Gods adem in je leven?
Bid: Raak met uw adem mijn onrust tot ik de rust hervind; al mijn wonden heelt Gij, Gij ziet in mij uw kind.
(Door Mirjam van der Vegt, Kracht voor elke Dag – bijbelsdagboek 2016, Uitgeverij Vuurbaak.
Meer over Mirjam: mirjamvandervegt.nl.)