Lezen: 2 Samuel 7:1-15
De HEER zegt je dat hij voor jou een huis zal bouwen.
2 Samuel 7:11
De omgekeerde wereld
David had natuurlijk helemaal gelijk. Het is te gek voor woorden dat hij in een paleis woont en God in een tent. Later zal de profeet Haggai de mensen erop aanspreken dat Gods huis in puin blijft liggen en hun eigen woningen al lang en breed klaar zijn. De HEER verdient een prachtige tempel. En de profeet Natan stemt daarmee in.
God zelf draait de zaken echter om. Ik zal voor jou een huis bouwen, laat hij David weten. Als er later een tempel komt, en daarover spreekt de profeet ook, is het duidelijk dat er voor Gods aanwezigheid niets verandert. Hij is nog steeds dezelfde die voor zijn volk zorgde in de woestijn. Dat mag David beseffen. God tilt hem hiermee ver uit boven de grenzen van zijn tijd. David en wij mogen weten dat onze Heer op alle mogelijke manieren bij ons kan zijn. In een tabernakel of een tent, later in een tempel. En in het Nieuwe Testament wordt dan duidelijk dat wij zelf die tempel zijn.
David mag vanuit de verte iets zien van Gods heerlijkheid in Jezus Christus, de grote Zoon van David en meer dan dat: Gods Zoon. Zijn nabijheid zorgt ervoor dat alle menselijke bouwwerken in elkaar krimpen. Dat geldt ook voor de mooie kerkgebouwen en kathedralen die je in vakantietijd misschien bezoekt.