Recensie (WegWijs mei/juni 2010, jaargang 64, nr. 3)
De titel is ontleend aan een verhaal uit de ‘Kronieken van Narnia’ van C.S. Lewis. Als over de leeuw gesproken wordt, vraagt Lucy: ‘Hij is dus niet ongevaarlijk?’ ‘Ongevaarlijk,’ antwoordt meneer Bever. ‘Heb je niet naar mevrouw Bever geluisterd? Wie zegt dat Aslan ongevaarlijk is? Natuurlijk is hij dat niet. Maar Aslan is wel goed. Hij is de Koning, dat zeg ik je.’
Met de leeuw wordt Jezus Christus bedoeld, dat is duidelijk.
Het boek gaat niet alleen over pijn en lijden, maar vooral over Gods almacht en juist dan rijzen vragen als: ja, maar als God almachtig is dan… vult u zelf maar in.
Kamsteeg heeft dit boek geschreven voor christenen die de worsteling kennen om God te blijven vasthouden onder alle omstandigheden. Het gaat er niet om hoe we lijden kunnen vermijden, maar hoe we erop reageren.
De schrijver wil laten zien dat, als we in het oog houden dat het, kort gezegd, niet om mij maar om God gaat, niet alle vragen meteen beantwoord zijn. Maar dan mogen en willen we geloven dat er niets mooiers bestaat dan Gods heerlijkheid. Dit wordt met veel voorbeelden die tot nadenken stemmen, geïllustreerd. Voorbeelden uit de Bijbel, de kerkgeschiedenis en het dagelijks leven. Bijvoorbeeld de worsteling van Augustinus: hij ervoer dat een mens zoveel geluk in allerlei dingen kan vinden, dat hij er zijn hoogste doel in gaat zoeken.
Ook het welvaartsdenken: het aanspraak maken op gezondheid en welvaart komt uitgebreid aan de orde.
Het boek bestaat uit twee delen:
In deel één wordt beschreven de verleiding van de mens om zichzelf als het centrum van alles te beschouwen, en God te zien als instrument om hem in het hier en nu voorspoed, en straks het eeuwige leven te geven.
Het deel eindigt met de klachten uit Psalm 88: ‘Mijn enige metgezel is de duisternis’ en Psalm 73: ‘Ik werd gestraft, dag aan dag, en geslagen, elke morgen weer.’ In tegenstelling tot de goddelozen, zij blijven voor ziekte gespaard, aardse kwellingen kennen zij niet. Job erkent in al zijn ellende Gods almacht: ‘Ik weet dat niets buiten uw macht ligt en geen enkel plan voor u onuitvoerbaar is.’ Het loopt uit op een keuze voor of tegen God. Als we niet met God beginnen plaatsen we ons zelf onvermijdelijk in het middelpunt.
Dan beschrijft deel twee de sleutel tot het geheim: hoe kan een mens weten dat God goed is en te vertrouwen. Ik zou zeggen: neem en lees.
In dit tweede deel wil de schrijver duidelijk maken dat het in alles om Gods heerlijkheid gaat; dat Hij zowel almachtig is, als goed en te vertrouwen, en dat Hij het meest geëerd wordt als wij ons diepste geluk in hem vinden.
In het voorwoord prijst de schrijver zich gelukkig een aantal geestelijke vaders te hebben van wie hij veel geleerd heeft. Van hen heeft hij ook het vertellen van voorbeeldverhalen geleerd, waardoor de lezer de boodschap beter vast zou houden. Ik denk dat het heel persoonlijk is.
Riek Beute-Mostert